Geschiedenis
De Paterskerk, of Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Smartenkerk, werk in de jaren tussen 1925 en 1927 gebouwd als kloosterkerk van het aangrenzende Franciscanenklooster. Jules Kayser (1879-1963) uit Venlo was architect van de constructie. De kerk bestaat uit een beuk onder een hoog zadeldak met een karakteristieke dakruiter (het torentje op de nok van het gebouw). Het spitsbooggewelf zorgt voor een hoog interieur, maar het koor is verlaagd. De strakke lijnen zijn kenmerkend voor het expressionisme. De Paterskerk is een goed voorbeeld van een kloosterkerk uit het begin van de twintigste eeuw en is daarom van cultuurhistorische waarde.
Het gemeentebestuur van Venray gaf in 1647 toestemming voor de vestiging van een klooster. De directe aanleiding hiervoor was dat de minderbroeders Franciscanen zich in het dorp vestigden. Omdat Venray ook als grensklooster voor de zielzorg in het Peelland kon dienen, was er aan het klooster ook een ruime, openbare kloosterkerk verbonden. De kerk bood aan gelovigen van Venray en omstreken gelegenheid aan hun religieuze verplichtingen te voldoen. Op 12 september 1650 werd de eerste steen van het klooster gelegd.
Aan het begin van de achttiende eeuw kwam Venray in Pruisische handen. Dit was ongunstig voor het klooster, omdat het protestantse Pruisen de katholieken kloosterlingen niet gunstig gezind was. Tijdens de inlijving bij Frankrijk, aan het begin van de negentiende eeuw, werd het klooster zelfs gesloten. De Franciscanen bleven in Venray wonen. Het klooster werd in 1818 tot domeingoed verklaard en in 1820 verkocht. De kerk bleef zowel bij de opheffing als de verkoop van het klooster buiten schot en werd een hulpkerk van Sint-Petrus’ Bandenkerk (Grote Kerk).
In 1844 werd het klooster aan de minderbroeders teruggeven en aan het einde van de negentiende eeuw werd het enigszins uitgebreid. In 1925 werden het klooster en de kerk door een brand geheel verwoest. Na de brand werden beide gebouwen helemaal opnieuw en groter opgebouwd. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het klooster door de Duitsers bezet, maar het gebouw kwam de oorlog relatief goed door. Na de bevrijding werd de kloosterkerk tijdelijk in gebruik genomen door de parochiegeestelijkheid, omdat de Sint-Petrus’ Bandenkerk was verwoest. Het klooster bleef tot 1967 als opleidingshuis bestaan, waarna het werd verkocht aan de Sint-Martinusstichting, die er een bejaardentehuis vestigde. De kerk hoort vandaag de dag bij het bisdom Roermond.
Kunstbezit
Ook de Paterskerk bezit een aantal bijzondere kunstschatten. Op het priesterkoor hangt een godslamp, ontworpen door architect Jules Kayser, die ook het tegenwoordige kerk en klooster ontwierp. Boven het hoogaltaar bevindt zich een kruis en achter in het koor zijn glas-in-loodramen met de evangelisten Johannes en Lucas te bewonderen. Jan Dijker schilderde in 1951 vijftien kruiswegstaties tegen de zijmuren van het schip. Deze fresco’s bevatten strakke lijnen en weinig diepte en schaduwwerking. De biechtstoelen in het muurvlak zijn in sobere stijl uitgevoerd. Een knielbank uit 1872 is een van de weinige voorwerpen die uit het vuur van 1925 is gered. Hiernaast bevat het interieur van de Paterskerk nog vele anderen schatten die een bezoek de moeite waard maken.
Voor meer informatie over de Paterskerk, bezoek Kerkgebouwen in Limburg.