Kerkarchitectuur
In elke parochie is de kerk vaak het oudste en het grootste gebouw. Toch hebben kerken niet altijd dezelfde indeling of hetzelfde grondplan gehad. Oorspronkelijk bestond een kerkgebouw namelijk uit een simpele ontmoetingsruimte. Deze werd gebouwd van plaatselijk beschikbaar materiaal en volgens dezelfde technieken als lokale woonhuizen. Deze kerken waren meestal rechthoekig. Vaak wordt een kerk van duurzaam materiaal – zoals steen of baksteen – gebouwd.
De kerk breidde zich geleidelijk uit van een enkele zaal tot twee grotere ruimtes. Een voor de congregatie en een waar de priester de rituelen van de mis uitvoert. Aan deze tweekamerstructuur werden vaak gangen, een toren, kapellen, een sacristie en soms een dwarsschip en mortuarium kapellen toegevoegd. Deze kamers kunnen onderdeel zijn van het originele plan, maar bij oude kerken zijn ze later aangebouwd.
Tot het jaar 600 maakten torens geen onderdeel uit van christelijke kerken. Vanaf het begin van de middeleeuwen werden torens overgenomen van militaire wachttorens. Torens werden toen gebouwd ter verdediging van de stad, bijvoorbeeld als uitzichtpunt tegen vijanden of brand. Eerst waren de bouwwerken vrij bescheiden en stonden zij volledig los van de kerken. In de loop van de tijd werden ze opgenomen in het kerkgebouw. Bovendien kregen ze steeds uitgebreidere daken tot uiteindelijk de kerktoren – zoals wij die nu kennen – ontstond.
Torens zijn veelvoorkomende elementen van religieuze architectuur. Ze worden over het algemeen opgevat als pogingen het hemelse en het goddelijke te bereiken. Ook dienden torens als blikvanger voor de stad en de kerk in het bijzonder. Meestal worden in de toren klokken – of soms een klokkenstoel – opgehangen. Op de top van protestantse kerken staat meestal een weerhaan die de windrichting aangeeft. Katholieke kerken bevatten meestal een kruis.